Afgelopen dinsdag zag ik de film Three Generations, over een jongen die is geboren in een meisjeslichaam en daar wanhopig graag vanaf wil. De film vertelt over zijn worstelingen, maar ook over die van zijn moeder, die moeite heeft om afscheid te nemen van het idee dat haar kind een dochter is, en van zijn lesbische grootmoeder, die gruwt van het idee dat haar kleindochter geen borsten meer zal hebben en niet begrijpt waarom ze niet ‘gewoon een lesbienne’ kan zijn.
De film was niet bijzonder diepgaand en er valt een hoop af te dingen op de manier waarop een drama zo groot als dat van een transgender tiener in een romantische feelgoodfilm wordt gepropt, maar toch moest ik huilen toen hij was afgelopen. Om dezelfde reden als waarom ik zo gegrepen werd door De Argonauten van Maggie Nelson. In deze memoires schrijft Nelson over haar liefde voor en met Harry Dodge, een genderfluïde transgender met wie ze trouwt en een kind krijgt en een leven gaat leiden dat voor hen normaal is, maar voor de buitenwereld niet. Ze schrijft prachtige zinnen die ik soms wel drie keer moest herlezen om de waarheid ervan tot me door te laten dringen – zoals:
“I told you I wanted to live in a world in which the antidote to shame is not honor, but honesty.”
En:
“I feel I can give you everything without giving myself away.”
Maar wat me het meeste raakte aan De Argonauten was dat het uiteindelijk niet alleen gaat over transgenders en mensen die er een radicaal onorthodoxe levensstijl op nahouden. Het gaat over iedereen. Iedereen althans die wil zijn wie hij of zij of welk voornaamwoord dan ook is, zonder hierop te worden afgerekend door de buitenwereld. En zijn we dat niet allemaal?
Ik wel in elk geval. Al van kleins af aan heb ik een hartstochtelijk verlangen om normaal te zijn. Wat dat dan ook was. Ik was niet lesbisch, niet trans, niet queer of welke term dan ook van toepassing is op iedereen die niet in het heteronormale plaatje past. En toch voelde ik me anders dan anderen.
Ik had al vrij vroeg in de gaten dat meisjes mooi gevonden werden. Of niet. En ik vond mijzelf al vrij vroeg niet mooi genoeg. Waarschijnlijk koppelde ik daar onbewust de conclusie aan vast dat ik dus niet meisje genoeg was, want ik leefde ook met de angstige verwondering hoe ik ooit moest opgroeien tot vrouw. Hoe zou dat eruit moeten zien? Voor mijn lievelingspop Barbie was dat alles geruststellend logisch. Ze had Ken en een roze auto en een carrière en een schare lachende vrienden. Maar als ik mezelf probeerde voor te stellen in een vrouwenleven, dan had ik geen idee hoe dat eruit moest zien. Alleen al die borsten, welke man zou die ooit mooi vinden?
Die borsten waren er nog amper, laat staan dat ze mooi of lelijk konden zijn. Mijn angst trof vooral dat leven. Ik had het idee dat iedereen een handleiding had voor het leven behalve ik, en dat normaal zijn een soort voorwaarde was om die handleiding te krijgen. Of zo.
Inmiddels ben ik bijna veertig en weet ik dat niemand zo’n handleiding heeft. Ik heb talloze mensen geïnterviewd en zelfs de succesvolste komen tot de conclusie dat het leven eigenlijk maar een beetje aanmodderen is. Het mijne ook. Als ik mij als kind al iets had kunnen voorstellen bij mijn volwassen leven, dan lijkt het in niets op het leven dat ik nu leid. Ik ben gescheiden, alleenstaande moeder en leid een onzeker bestaan als freelance journalist. Het is alsof ik alleen in mijn paspoort volwassen ben. En ook al weet ik dat veel mensen dat gevoel hebben, toch lijkt het alsof iedereen meer mens is dan ik. Ik ben nog steeds anders dan anderen. Als ik op het schoolplein sta zijn de alleenstaande ouders op een hand te tellen, en zo vaak sta ik voor het raam van mijn appartement en kijk ik naar de gezinnen die bij mij en mijn dochtertje in de straat wonen, met gezellige huizen, een eigen voordeur en een tuin, met een papa en broertjes en zusjes. En dan voel ik me weer net als vroeger: een buitenbeentje, iemand die het niet heeft begrepen.
Het is verbazingwekkend zelfs hoe sterk ik dat nog altijd kan voelen, en ook hoe naar dat kan voelen. In bepaalde kringen is het juist heel bon ton om anders te zijn. In de modewereld, waar ik mij als journalist al jaren in beweeg, is het een streven om apart te zijn, om jezelf te onderscheiden van de massa. Maar ook in die wereld hoor ik er niet helemaal bij. Nog even los van de moeite die ik heb om enthousiast te raken van een tas of trend, heb ik die drang niet om me te onderscheiden van de massa. Integendeel, ik wil niets liever dan erbij horen. Als ik erbij hoor, is mijn stille overtuiging, dan doe ik het goed. Liever: dan bén ik goed. Dan heb ik bestaansrecht. Normaal zijn is voor mij kennelijk een synoniem voor goedkeuring. En abnormaal voor afkeuring.
Die afkeuring is waar Maggie Nelson over schrijft. Ze beschrijft hoe de buitenwereld haar en Harry bejegenen met aannames, met oordelen. Dat doet ze prachtig, ontroerend en sterk. Intimiderend sterk vond ik zelfs. Nelson veroordeelt zichzelf niet omdat ze anders is. Nee, zij veroordeelt de buitenwereld omdat die haar anders maakt. In plaats van normaal als een gegeven te nemen, stelt zij de vraag: wat is normaal? En wie bepaalt dat? Dat doet ze niet op een clichématige manier die suggereert dat transgenders ook worden ingelijfd in de categorie ‘normaal’. Ze wil juist die hele categorie omverwerpen. The New Yorker schreef dat De Argonauten een verkenning is van normaliteit en van de schoonheid en verleiding ervan. Maar die interpretatie klopt niet, schreef ze mij.
Ze schreef:
“I’ve heard that interpretation of the book, but to me it’s incorrect. I don’t think there is anything beautiful about the normal, and while the book may touch on the violences and seductions of normativity, its general point is to sidestep binary options or overly compressed versions of a life, such as those which would divide up certain life choices as “normal” and others as “abnormal.” I aim for a rethinking of the categories.”
Voor mij schuilt hierin de belangwekkende waarde van dit boek. Het confronteert ons niet alleen met onze kennelijk al te menselijke neiging om te denken in termen van normaal en abnormaal, het nodigt ook uit om op een andere manier naar anderen te kijken – en naar onszelf. Om te zien dat die categorieën er helemaal niet toe doen, want dat we allemaal in essentie hetzelfde zijn, of in elk geval hetzelfde verlangen. We willen allemaal liefde. We willen allemaal niet alleen zijn. We willen allemaal zijn wie we zijn zonder veroordeeld te worden.
Als je kijkt naar de wereld zoals ze nu is, dan krijg je daar een hard hoofd in. In Amerika is zojuist een man aan de macht gekomen die denkt dat vrouwen dienen om in de poes te grijpen en die het homohuwelijk liefst vandaag nog afschaft, om maar wat te noemen. In Canada, las ik in The Guardian, is een rechter die een jongetje van 4 heeft verboden om jurkjes te dragen. Ook in Nederland, dat op zo veel gebieden progressiever heet te zijn, gelden stiekem veel normen over precies die thema’s waar Nelson over schreef, de thema’s die ons het meest persoonlijk raken. Moederschap. Vrouw zijn. Man zijn. Seks.
Vooral dat laatste houdt mij in toenemende mate bezig. Een halve eeuw geleden is de vrouw seksueel bevrijd, maar zo vrij voel ik mij helemaal niet. Zeker, ik kan seks hebben met wie ik wil, ik kan triootjes hebben, ik kan aan BDSM doen, ik kan achter een raam op de wallen gaan staan, ik kan alle porno kijken die ik wil, ik kan zelfs porno maken. Niet dat ik al die dingen ambieer, maar in theorie zou het kunnen. In de praktijk echter blijken er tal van normen en ongeschreven regels die de vrouwelijkse seksualiteit bepalen. Vrouwen worden niet geacht rond te neuken, terwijl dat bij mannen juist geldt als stoer. Vrouwen worden niet geacht te uitdagend te zijn, maar ook niet te preuts, en ze moeten het heel normaal vinden dat hun namen op bangalijsten figureren waarbij hun aantrekkelijkheid wordt beoordeeld alsof ze een stuk vlees bij de slager zijn. Ze hebben naar verwachting een lager libido dan mannen en vaak naar eigen verwachtingen geen orgasme, in elk geval niet als ze met die man in bed liggen. En als ze een bepaalde leeftijd hebben bereikt, dan moeten ze niet meer met hun blote poes in de Playboy, anders worden ze publiekelijk afgeranseld door tafelheren en twitter. En nu we het er toch over hebben: die poes moet er ook niet te lelijk bij staan – als het even kan is ze fris gewaxt en strakgetrokken door de plastisch chirurg. En o, als we toch bezig zijn: graag ook strakke billen en een platte buik. Mannen namelijk houden van jong vlees. Als de maakbaarheid dat niet meer toestaat, dan is het tijd voor het klooster, of de geraniums. En haal het niet meer in je hoofd om nog een kort rokje aan te trekken.
Er zullen zat vrouwen zijn die zich daar niets van aantrekken, goddank, vooral hier in Amsterdam. Maar maatschappelijke normen worden niet gemaakt in Amsterdam. Ze worden gemaakt in een cultuur, die wordt bepaald door een samenspel van factoren, van machtsposities, van debatten en media. Als we kijken naar die laatste twee, dan lijken mij die nogal zorgelijk. De media worden beheerst door een objectivering van het vrouwenlichaam, in die zin dat ze een steeds dringendere nadruk leggen op een perfect vrouwenlichaam als luctobject dat zo even over het fornuis kan worden gevouwen. Mannen worden ook steeds vaker geobjectiveerd, maar dat is volgens mij niet een ontwikkeling om in dit kader toe te juichen. Zeker niet in een maatschappij waarin jongeren de meest onsmakelijke pornofilmpjes op internet kunnen vinden en groot worden met het idee dat het heel normaal is om vrouwen te laten pijpen tot ze kotsen.
Debatten over vrouwelijke seksualiteit worden daarbij nauwelijks gevoerd, en als ze gevoerd worden, dan worden ze niet gevoerd vanuit een sekspositieve instelling. Sekspositivisme, een stroming waar ook Nelson naar verwijst in De Argonauten, is zelfs een term die nauwelijks iemand kent in Nederland. Het staat voor een algehele acceptatie van seks als mensenrecht, waarbij iedereen wordt gerespecteerd in zijn of haar seksuele voorkeuren. Wat die dan ook zijn. Sekspositivisme staat voor het denken over seks zonder termen van goed of slecht, van normaal of abnormaal. Het is de manier van denken waar Nelson ons toe uitnodigt, en die een voorwaarde vormt voor de vrijheid van vrouwen.
Nelson wilde niet schrijven over vrouwelijke seksualiteit. Ze schreef:
“You’re looking for sexual tidbits as a female child, and the only ones that present themselves depict child rape or other violations, then your sexuality will form around that fact. There is no control group. I don’t even want to talk about “female sexuality” until there is a control group. And there never will be.”
Ik geloof dat ze gelijk heeft, in die zin dat er nog geen vrouwelijke seksualiteit is die niet wordt bepaald door anderen dan de vrouwen zelf. Door mannen. Door een ondermijnende conditionering. Door een geïnternaliseerd zelfbeeld. Juist daarom wil ik er wel over schrijven. Over vrouwen en seks, over hun ervaringen, hun schaamte, hun gevoelens van lust en verlangens en over de verantwoordelijkheid die hun in de pumps wordt geschoven voor de lust van mannen. Omdat ik net als de sekspositivisten denk dat daar de sleutel ligt voor vrouwelijke autonomie. En als mijn boek ook maar een fractie zo belangwekkend zal zijn als dat van Nelson, dan zal het vrouwen én mannen in Nederland inspireren om te zijn wie ze zijn, ongeacht wat anderen daarvan vinden.
De meest bemoedigende passage in De Argonauten vond ik een zin uit het eerste hoofdstuk: “Onze hersenen werken als een koekjesvorm. Zodra we iets benoemen kunnen we er niet meer op dezelfde manier naar kijken.” Dus laten we in godsnaam beginnen met benoemen.
Dit stuk was een lezing die ik hield in Spui25, ter gelegenheid van een Ode aan Maggie Nelson.